Een halve eeuw later ….
en dan kom je -anno 2004- op het internet helemaal toevallig een oproep van een dame tegen. Zij wil graag in verband met haar studie informatie over het kolonieleven van mensen, die als kind een tijdje in zo'n instelling geweest zijn. Je kunt een vragenlijst opvragen en die na invullen terugsturen. Natuurlijk verleen je je medewerking, want je bent ook zo'n 'bleekneus' geweest.
Bij het invullen van de antwoorden in de vragenlijst komen allerlei herinneringen boven en als het formulier hebt teruggestuurd dan is de kous niet af. Je gaat op zoek naar meer informatie over dat stukje van je verleden. Je komt dan onvermijdelijk terecht op vakantiekolonie.nl. En dan ga je al de verhalen lezen. Bovendien koop je het boek 'Bleekneusjes' . Je gaat speuren naar lotgenoten, die ook in 'jouw' kolonie geweest zijn en jawel, je vindt er …. ééntje, die je aan de foto's bij dit verhaal kan helpen (bedankt Connie !).
Het grootste deel van mijn verhaal is samengesteld uit letterlijke tekst uit de antwoorden, die ik heb ingevuld op de vragenlijst.
Naar de kolonie
Als jong kind had ik last van astmatische bronchitis. Vooral ’s winters was ik daardoor nogal eens uit de running. Dus -zoals toen gebruikelijk- naar de kolonie. Het jaar van mijn uitzending was 1952 in het vroege voorjaar. Ik was toen 7 jaar. Nadat mijn moeder mij had afgeleverd op het station Staatsspoor (nu: CS) in Den Haag, ging de reis samen met een aantal lotgenoten en begeleid door personeel van de kolonie-organisatie eerst per trein naar Amersfoort en vandaar af met de bus naar Soesterberg.
Het koloniehuis heette ‘Huize Hemalie’. Dit huis was gelegen aan de Amersfoortse Straatweg in Soesterberg. Het huis bestaat nog steeds. Er is nu een bedrijf in gevestigd. Het koloniehuis werd geëxploiteerd door de 's Gravenhaagsche Vereeniging voor Gezondheidskolonies. Deze naam was nogal een mondvol; vandaar dat deze organisatie meestal werd aangeduid met 'Haagse Bleekneusjes' (Zie de aan het eind toegevoegde informatie).
Ik ben 3 maanden in Soesterberg geweest. De normale uitzendtermijn was 6 weken. Waren de beoogde (gezondheids)resultaten na een periode van 6 weken niet naar verwachting, dan werd het verblijf met een even lange periode verlengd. En daarna zonodig nogmaals, enz.
De kinderen waren ingedeeld in 3 groepen. Er was maar één meisjesgroep en er waren twee jongensgroepen. Elke groep telde zo’n 25 kinderen. Leeftijd was bepalend voor de indeling in de verschillende jongensgroepen. Ik denk dat de grensleeftijd rond 9 jaar lag. Ik schat dat de oudste jongens en meisjes een jaar of 12 hooguit 13 waren. De jongsten waren meestal 6 jaar.
Dagindeling
Volgens mijn herinnering liep de dag van 7 tot 7. Dus om 7 uur opstaan en wassen. Douchen gebeurde wekelijks of misschien twee keer per week (overigens toen geen ongebruikelijke gang van zaken). Vrijdags werd er ondergoed gewisseld. Dat was dan ook wel hard nodig; voor het doen van de grote boodschap moest je toiletpapier halen bij de leiding en die was daarmee niet al te royaal.
Daarna ontbijten. En dan –als het weer het maar enigszins toeliet- naar buiten. Rond lunchtijd de warme maaltijd en daarna rusten.
Hiertoe waren op het terrein achter het huis een soort barakken met één open zijde. In die barakken stond een eindeloze rij veldbedden, waarop wij onder een deken een uur moesten rusten. Hiervan kwam over het algemeen natuurlijk vrij weinig terecht, hoewel je het niet moest wagen om van je bed af te gaan. Maar elk verzetje werd door de kinderen in hoge mate gewaardeerd.
Voorbeeld: langs de tuin van het huis voert een brede zandweg naar de heide. Tijdens het rustuurtje komt er een militair konvooi vrachtwagens langs. Op zich al een aangename gebeurtenis, maar het wordt nog aardiger als het konvooi stopt en enkele van de militairen proberen een afspraakje te maken met de als toezichthoudsters aangestelde leidsters. De dames proberen niet te reageren op de avances van de stoere soldaten. Als die echter vragen hoe de dames dan wel heten, krijgen ze al antwoord van de kinderen, nog voordat er een spreekverbod opgelegd kan worden. En ook nadat het spreekverbod wel is opgelegd, krijgen de militairen nog informatie over wanneer de dienst van de inmiddels heftig blozende dames er op zit.
Na het rustuurtje op pad, meestal de hei op. Om een uur of vijf weer terug. Zes uur nog een boterham eten, waarna het volgende ritueel zich afspeelt: Er wordt een bak met eetlepels binnengebracht, evenals een soepterrine met levertraan. Iedereen stelt zich op in een rij, die langs de levertraan schuifelt en daarvan een flinke lepel toegediend krijgt. Na de levertraan moet je je hand ophouden. Er worden twee vitamine C tabletjes ingestopt, die je om sabotage te voorkomen ter plekke in je mond moet stoppen, die je daarna dient te openen om te laten zien, dat je de tabletjes hebt doorgeslikt.
Dan naar boven naar de slaapzaal. Nog even spelen en dan uitkleden. Als je kapotte kleding hebt, dan moet je die over het voeteneind van je bed hangen. Voor reparatie wordt gezorgd. Wie dat wil wordt door de leidster lekker ingestopt. Populair is het zogenaamde ‘schuitje’. Hierbij wordt het bovenlaken zo ver ingestopt, dat de matras een beetje hol gaat staan. Om 7 uur licht uit en slapen. Aan het eind van de zaal is een apart slaapkamertje waar de leidster bivakkeert en van waaruit ze er streng op toeziet dat er niet meer gepraat wordt. Meestal valt iedereen dus spoedig in slaap, maar een enkele keer -als de leidster kennelijk ergens anders nog iets te doen heeft- draait het uit op keet maken.
Op een bepaald ogenblik was men tot de conclusie gekomen, dat koloniekinderen –zeker als ze meerdere perioden moesten blijven- een leerachterstand opliepen. Er werd voortaan dus onderwijs gegeven. Ik weet niet meer of dat een dagelijkse aangelegenheid was; wel dat het maar een paar uur per keer was. Behalve het bijhouden van rekenen en schrijven werd er ook het een en ander aan handvaardigheid gedaan.
Voorlezen volgde steeds ná de avondboterham en vóór de levertraan. Doorgaans was het de directrice, mevr. Besteman, die dan in hoogst eigen persoon voorlas uit regelrechte klassiekers als ‘Alleen op de Wereld’ en ‘Kruimeltje’. Omdat ik halverwege dit laatstgenoemde boek weer naar huis ging, moest en zou ik dit boek hebben om te weten hoe het verhaal verder ging. Niet lang daarna kreeg ik het voor mijn verjaardag of met sinterklaas (ik heb het nog steeds in mijn boekenkast !!)
In mijn herinnering waren we altijd buiten en was het weer steeds goed (zal wel een beetje gekleurd zijn). We gingen vaak rechtstreeks naar de bossen en de heide die onmiddellijk naast en achter Hemalie begonnen. Eerst een eind lopen en dan spelletjes als verstoppertje of tikkertje. Of we probeerden met wisselend succes een hut te bouwen. Dat werd dan wel een plek om regelmatig bij terug te komen.
Een enkele keer liepen we richting Utrecht naar het dorp Soesterberg of juist de andere kant op richting Amersfoort. In het laatste geval passeerden we dan na enkele honderden meters het nog steeds bestaande koloniehuis Kinabu. Als er kinderen in de tuin van Kinabu waren leidde dat meestal tot minder vleiende opmerkingen over en weer, want iedereen kwam natuurlijk op voor zijn eigen kolonie.
Voor de tussendoor-uurtjes en vast ook wel voor de ochtenden of middagen dat er niet naar buiten gegaan kon worden, waren er allerlei gezelschapsspellen. O.m. ook een schaakspel, waarbij wij onze eigen spelregels maakten v.w.b. de toegestane zetten.
De dagindeling was de hele week zo’n beetje het zelfde. Opvallend verschil tussen weekdagen en zondagen: in de week waren de leidsters gekleed in een soort verpleegsters-outfit, terwijl ze op zondag in hun gewone kleren liepen.
Hoewel de vereniging 'Haagse Bleekneusjes’ geen religieuze achtergrond had, waren er wel kinderen die uit een kerkelijk nest kwamen. Zo werden de RK-kinderen ’s zondags en bloc afgemarcheerd om de mis bij te wonen in een kerk in Soesterberg. Voor andere gezindten was niet in iets dergelijks voorzien.
Eten
Ik was een slechte eter, althans voor zover het om de warme maaltijd ging. Van veel kreeg ik echt geen hap door mijn keel, b.v. bieten of rode kool. Ik noem deze beide laatste, omdat ik die nog steeds niet lust. Ik concentreerde me daarom op de broodmaaltijden en op de donderdagse erwtensoep. Hiervan at ik voor een hele week tegelijk.
Nu waren er kennelijk nog slechtere eters. Dezen werden dan gevoerd. Na elke hap werd even de neus dichtgeknepen om het desbetreffende kind tot het inzicht te laten komen dat er geslikt of gestikt moest worden. Meestal viel de keus dan toch op slikken, hoewel er vooral met echt walgelijke zaken zoals havermoutpap met klonten toch ook wel gekozen werd voor het niet altijd voorziene alternatief: uitspugen.
Dit voor wat betreft de praktische kant van het ‘voldoende eten’. Daarnaast kon je natuurlijk op z’n minst op commentaar rekenen als je je bord niet leeg at (‘jij wilt zeker nog 6 weken blijven ?’) en bij de wekelijkse weegbeurt kreeg je als je niet voldoende was aangekomen ook nog wel wat te horen.
Heimwee
Ik had ontzettend heimwee. Dat is dan ook de reden waarom mij een derde periode van 6 weken kolonieverblijf bespaard is gebleven. Dit was n.l. het advies van de instellingsarts aan mijn ouders, omdat ik b.v. bij lange na niet het lichaamsgewicht had wat het had moeten zijn. In tegendeel: ik was zelfs aan het afvallen en zoiets was denk ik de eer van de staf van Hemalie te na. Ik veronderstel dat heimwee van een kind geen rol speelde –en zeker geen gewichtige factor was- in de overwegingen van degenen die adviseerden tot een langer verblijf. Ik kan me evenmin herinneren dat er ooit door de leiding met kinderen werd gesproken over heimwee. In ieder geval hebben mijn ouders –gevoelsmatig of op goede gronden- besloten, dat ik naar huis moest.
Kontakt met de buitenwereld
Kontakten met de buitenwereld verliepen -zoals toen gebruikelijk- per post. Wij mochten soms –of dat nu wekelijks of dat er een langere periode mee gemoeid was- een briefkaart schrijven. Naar ik later hoorde werd deze correspondentie gecensureerd !!
Omgekeerd stuurde het thuisfront kaarten en soms zelfs een echte brief. Ook mijn school liet zich niet onbetuigd. Op een dag kwam er een wel heel dikke envelop. Al mijn klasgenoten hadden een briefje versierd met tekeningen gemaakt. Wat ik me ook nog herinner was, dat er aan je bed een linnen zakje hing, waarin je je post kon bewaren.
Verder was er voor de ouders de mogelijkheid om hun kind te bezoeken. Hiervoor was een bepaalde dag gereserveerd. Ik denk dat mijn moeder gedurende de drie maanden dat ik in Soesterberg was, twee of drie keer geweest is. Dat was natuurlijk feest. Ik weet nog dat we bij zo’n gelegenheid met de bus naar Amersfoort zijn gegaan en dat ik toen een haring heb gegeten. Een andere keer zijn we de heide opgegaan.
En nu ?
Ik kijk ruim 50 jaar terug. Met gemengde gevoelens, dat wel. Maar het is lang genoeg geleden om nu eventuele frustrerende ervaringen van toen in de juiste proporties en vooral ook in het tijdsbeeld te zien.
Minder goede herinneringen:
Het heimwee dat toch veroorzaakt moet zijn door de omgeving. Ik was wel meer langere tijd van huis; ’s zomers logeerde ik de hele vakantie bij mijn grootmoeder in Friesland. Het was me veel liever geweest -als ik toch een poosje 'naar buiten' moest- als mijn ouders mij daar naartoe hadden gestuurd.
Dan de ‘losse handjes’ van één van de hoofdleidsters. Deze dame had de gewoonte om kinderen, die nu niet precies en onmiddellijk deden wat zij wenste, te trakteren op een fikse draai om de oren onder het uitspreken van: ‘asjeblieft’ . Ik ben me bewust, dat dergelijke lijfstraffen toen misschien meer gemeengoed waren dan nu, maar omdat er bij ons thuis nooit geslagen werd, maakte dit wel indruk op mij.
Vlak voordat ik naar huis terug ging kwam er een nieuwe jongen, Hans. Deze knaap was bedplasser. Gelukkig voor hem niet elke nacht, want de dame met de losse handjes had verordonneerd dat Hans ’s morgens na het wekken in voorkomende gevallen een uurtje in zijn natte bed moest blijven liggen. Dit bij wijze van therapie om het bedplassen af te leren !
Goede herinneringen:
Het eindeloze spelen met zeer veel lotgenoten en de kolonieschool. Hoewel mijn paasrapport van de tweede klas lagere school ontbrak, kon ik gewoon over naar de derde. Ik denk dat ik tijdens het verblijf in de kolonie ook wel geleerd heb om voor mijzelf op te komen.
Zoals ik al eerder schreef, was ik toen ik terug naar huis ging in gewicht afgenomen. Pas in het jaar aansluitend aan mijn kolonieverblijf begon ik in een heel snel tempo de voor mijn leeftijd meer gebruikelijke proporties te krijgen en na een nog wat langere periode kwamen ook de voorheen jaarlijks verschillende malen terugkerende bronchitis-aanvallen niet meer voor.
In hoeverre mijn uitzending naar de kolonie daar toch een steentje aan heeft bijgedragen is natuurlijk niet te zeggen, maar ik ga er maar van uit dat het een positieve invloed heeft gehad.
Namen
Van de leiding:
De directrice was mevr. Besteman, die ik hiervoor al noemde.
De dame 'met de losse handjes' heette (Riek) Turco, Turko of misschien Thurkow (onlangs viel mijn oog in een telefoonboek op een naam met deze spelling). Zij droeg -om zich van de 'gewone' leidsters te onderscheiden- een bruin verpleegstersuniform. Het gewone volk was in het blauw.
Mijn groepsleidster was (Jannie) Flipse(n). Zij moet toen misschien 19 of hooguit 20 jaar geweest zijn. Mijn zus, die toen 16 was, volgde een opleiding kinderverzorging en kende Jannie van school.
In de keuken zorgde een wat oudere dame voor de zo nu en dan knap aangebrande broodpap en de overige culinaire hoogstandjes. Zij heette juffrouw Willemsen. Zij werd geholpen door een -als ik haar nu voor me haal- piepjonge assistente. Die heette Anneke Hardeman. Zij was de enige die wij met de voornaam mochten aanspreken; voor de rest was het juf(frouw)+achternaam. Ik vermoed dat Anneke in Hemalie stage liep, want toen juf Flipse(n) er eens een paar dagen niet was, kregen we Anneke als leidster.
De onderwijzeres die ons op een gegeven moment les ging geven, was een ontzettend aardig mens. Haar naam ben ik echter totaal kwijt. Behalve deze juf was er ook nog een onderwijzer. Van hem heb ik nooit les gehad. Zijn naam vond ik echter wel op het internet: Paulides.
Tenslotte de naam van een belangrijk man, de dokter. Deze heette dokter Splinter.
Van lotgenoten:
Mijn koloniemaatje was Sjakie Abrahams. Met hem ben ik een aantal jaren -de lagere schooltijd- bevriend gebleven.
Van ons groepje herinner ik me daarnaast nog de volgende namen:
Marti(e)n van Boven. Martin was één van de RK-koloniebewoners en ging dus 's zondags naar de mis in Soesterberg. Blijkbaar passeerden de kinderen dan een spar, waaraan van die fantastisch mooie lange sparrenappels groeiden. Martin heeft voor mij zo'n sparrenkegel (die ik nog jaren bewaard heb) meegenomen.
Henk Bol. Henk was daar samen met een vriendje of buurjongen. Die heette Richard. Richard was doof. Richard's achternaam weet ik niet meer.
Arie Pronk. Arie kwam -uiteraard- uit Scheveningen. Arie was de benjamin van de groep; hij was toen 5 jaar.
Een van de jongens uit de andere (oudere) jongensgroep was Dick Visser. Dick was vast een van de oudsten. Blijkbaar werd er in de buurt van Soesterberg gestroopt, want op een dag had de groep van Dick een konijn in een strik gevonden. Het leefde nog en Dick had het konijn bevrijd en meegenomen. Het konijn heeft voor zover ik weet het hachelijk avontuur overleefd en is later vrijgelaten in de tuin van het huis.
En -last but not least- was er in de meisjesgroep Anneke Hof. Ik was 'verliefd' op Anneke. Een bijna onmogelijke liefde, omdat de meisjes en de jongens, behoudens tijdens de maaltijden, strikt gescheiden werden gehouden en omdat Anneke 'al' 8 was. Toen ik na een avondmaaltijd in de gang toch kans zag om Anneke een kusje te geven, kwam mij dat te staan op een draai om mijn oren ('asjeblieft') van de dame met de losse handjes.
'Nieuwe' herinneringen
Hoewel mij daarvoor veel situaties en voorvallen nog duidelijk voor de geest stonden, kwamen er tijdens het lezen van de verhalen op vakantiekolonie.nl en in het boek 'Bleekneusjes' toch nog verschillende andere herinneringen tot leven.
Zoals zingen bijvoorbeeld. Of wij tijdens het wandelen zongen, weet ik niet meer zo een, twee, drie. Maar in huis in ieder geval wel. Het ook in andere koloniehuizen populaire 'Ik zou zo graag een kikker willen wezen; ik zou zo graag een kikker willen zijn' stond ook op het repertoir van Huize Hemalie.
Het 'Lang leeheeve, lang leeheeve, lang leve de wandelclub' werd daarbij vervangen door het door de meisjes gezongen 'meisjesclub', terwijl de jongens natuurlijk 'jongensclub' brulden. Hoewel de dames hun uiterste best deden, moesten ze het toch afleggen tegen het numerieke voordeel van de jongens.
Verder het volgende lied:
Glorie, glorie, gloria.
Zwart zijn de meisjes van Batavia !
Glorie, glorie, gloria.
En de meisjes van Batavia zijn zwart, …. pikzwart !
Dan lees ik in verscheidene verhalen, dat ex-koloniegangers tot vandaag de dag toe er een hekel aan hebben om langere tijd van huis, laat staan op vakantie te gaan. Bij mij had de internering in Huize Hemalie juist het omgekeerde effect. Eenmaal weer thuis ondernam ik op de vrije woensdag- en zaterdagmiddagen -soms vergezeld van mijn koloniemaatje Sjakie en andere keren met schoolvriendjes- lopend of op de fiets uitgebreide zwerftochten. Op de fiets ging dat tot Hoek van Holland en Vlaardingen toe. Meestal namen deze tochten veel meer tijd in beslag dan te voren geraamd, waardoor mijn ouders en die van de mede-zwervers een aantal keren -doodongerust- de politie hebben ingeschakeld om naar ons uit te kijken.
Bij de foto van een ziekenbox in het boek 'Bleekneusjes' schoot mij te binnen, dat er tijdens mijn verblijf in Hemalie een epidemie uitbrak: rode hond of roodvonk. Welke van de twee weet ik niet meer precies; in elk geval iets roods.
Ik bleef buiten schot, maar mijn vriend Sjakie was wel één van de zieken. Er waren op een gegeven moment geen ziekenboxen genoeg voor handen. Een ruimte aan de achterkant van het gebouw werd toen als ziekenzaal ingericht. De gezonden mochten daar in verband met het besmettingsgevaar absoluut niet komen. Gelukkig had Sjakie een plekje voor het raam, zodat enige communicatie toch nog mogelijk was.
Het wegen was een wekelijkse aangelegenheid. Hoewel de toename in gewicht -of afname, zoals in mijn geval- als goede maatstaf gold voor je gezondheid, moest je toch ook zo nu en dan naar dokter Splinter. Daarvóór moest je bij een zuster langs, die een geniepig apparaatje -formaat balpen- op je vinger zette. Door een palletje in te drukken, werd je vingertop geperforeerd. Het druppeltje bloed dat dan verscheen werd door de zuster in een pipetje opgezogen en in een onduidelijk ander apparaatje gedaan. Waarschijnlijk werd er een ijzer- of haemoglobinegehalte bepaald. Je hield er een zere vinger aan over.
Het bezoek aan de dokter na de eerste 6 weken kolonieverblijf leverde niet het bericht op dat we naar huis mochten. Verontwaardigd ontwikkelden we -Sjakie en ik- het plan om dan maar weg te lopen. Maar ja, van Soesterberg naar Den Haag is wel een heel eind. Sjakie stelde voor om te gaan liften. Dat is er nooit van gekomen. Sjakie en ik zouden ons door nog eens 6 weken heen moeten bijten.
Overigens hadden wij als koloniekinderen zelf drie categorieën ontwikkeld, waarmee je aanwezigheid in Hemalie werd gerechtvaardigd. Je was daar vanwege ‘astma’, ‘bronchitis’ of ‘zenuwen’. Van elke nieuwkomer werd onmiddellijk bij wijze van kennismaking de categorie vastgesteld. Viel de kolonie-ganger niet in één van de beide eerste, dan werd het automatisch de derde.
Ten slotte
Nooit heb ik me gerealiseerd welke omvang het gezondheidskoloniegebeuren had. Dat is me pas dit jaar (2004) duidelijk geworden. Het idee en de bedoelingen waren ongetwijfeld goed. Daarnaast ga ik er van uit, dat degenen die zich inzetten in de koloniehuizen dat min of meer deden vanuit het zelfde idealistische volksgezondheids-perspectief dat ooit aanleiding was voor de oprichting van de kolonie-organisaties. Het is daarom pijnlijk om te moeten constateren, dat het gros van de kinderen in de kolonie een belabberde tijd heeft gehad.
Zowel op vakantiekolonie.nl als ook op andere websites heb ik verhalen gelezen. Verhalen, waarin over de dagelijkse gang van zaken in koloniehuizen wordt verteld, of over bepaalde voorvallen, die ronduit schokkend en die -ook als je ze plaatst in het kader van de na-oorlogse jaren- onvoorstelbaar zijn. Het is niet verwonderlijk, dat verscheidene kinderen getraumatiseerd van hun 'vakantie' zijn thuis gekomen.
Dat er zelfs ex-koloniegangers zijn, die van de psychische schade, die zij tijdens hun verblijf in de kolonie opliepen, tot op de dag van vandaag hinder ondervinden, is vreselijk. Dat kan nooit de bedoeling geweest zijn.
Ik weet niet precies hoe lang Huize Hemalie 'in bedrijf' is geweest en dus ook niet hoeveel kinderen daar kortere of langere tijd gastvrijheid hebben 'genoten'. Ga je uit van een gemiddelde verblijfsduur van 3 maanden dan moeten daar per jaar ongeveer 300 kinderen geweest zijn. Het totaal aantal kinderen moet daarom door de jaren heen in de duizenden lopen.
Waar zijn al die Haagse Bleekneuzen ?
Haagse Raad voor Kinderuitzending
De vereniging de Haagse Raad voor de Kinderuitzending (H.R.K. soms ook H.A.R.K) werd op 29 mei 1925 opgericht. Van de H.R.K. konden verenigingen lid worden die zich bezighielden met de kinderuitzending. Leden mochten één afgevaardigde naar de Raad sturen.
Ook B&W van ‘s-Gravenhage mochten één persoon afvaardigen. Uit de leden werd een bestuur gekozen, dat uit minstens drie en maximaal vijf leden bestond. Bij de oprichting van de Raad waren de volgende verenigingen lid. Tussen haakjes staan de namen waarmee ze in de verslagen werden aangeduid.
De oogmerken van de H.R.K waren:
Om deze doelstellingen te bereiken werd er zo'n 4x per jaar door de leden vergaderd. Daarnaast was er een bureau dat met kinderuitzending verbandhoudende algemene aanwijzingen, gegevens en inlichtingen verstrekte aan de aangesloten verenigingen.
In de loop van de jaren waarin de H.R.K. aktief is (van 1925 - 1974 !) wisselt het ledental regelmatig. Het maximum aantal verenigingen dat tegelijkertijd lid is, staat op 12 (!). Het bestuur van de H.R.K. vertegenwoordigt de aangesloten vereniging naar buiten toe. De werkzaamheden van het bestuur worden in een huishoudelijke reglement vastgelegd.
Vanaf 1925 is er ieder jaar een post op de gemeentebegroting voor de kinderuitzending. De administratie van het bureau wordt gevoerd door de Schoolartsendienst, dat onderdeel is van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst. Vanaf 1931 loopt de subsidiëring van de kinderuitzending via de Gezondheidsdienst.
De Raad wordt in 1942 op last van de commissaris voor de niet-commerciële verenigingen tijdelijk opgeheven. Ook de meeste verenigingen die lid zijn van de H.R.K. houden op te bestaan. Een uitzondering hierop vormde de 's-Gravenhaagse vereniging voor Gezondheidskolonies. In de daarop volgende oorlogsjaren blijft de Schoolartsendienst kinderen uitzenden, hoewel de aantallen zeer klein zijn.
Na de oorlog komt de uitzending van kinderen in handen van de Nationale Commissie 1945. In de tweede helft van 1946 neemt de H.R.K. die taken weer over. In 1960 neemt men zich voor de H.R.K. te reorganiseren, wat er in resulteert dat de H.R.K. als sectie Kinderuitzending wordt ondergebracht bij de Sociale Raad onder de hoofdsectie Jeugdzaken. De H.R.K. blijft al die tijd echter een zelfstandige vereniging.
Hoewel de Sociale Raad in 1972 in liquidatie gaat, blijft de H.R.K. nog enkele jaren -tot 1974- voortbestaan.